Woordvolgorde

 

De normale volgorde in een zin is: onderwerp + persoonsvorm + rest van de zin.
•   Hij woont in Eindhoven.
 
Je hoeft niet altijd met het onderwerp te beginnen. Soms begin je met het werkwoord of met een ander deel van de zin. Het hang ervan af welk deel van de zin je nadruk wilt geven. Regel is wel dat je niets tussen het onderwerp en de persoonsvorm zet.
 
In een aantal gevallen komt eerst de persoonsvorm en dan het onderwerp (inversie).
 
Bij een vraagzin
•   Woont hij in Eindhoven?
 
Als de zin begint met een vragend voornaamwoord (wie, wat, waarom, wanneer).
•   Wanneer komt hij naar Eindhoven?
 
Als de zin begint met een tijdsbepaling.
•   Vanavond komt hij naar Eindhoven.
 
Als de zin begint met een plaatsbepaling.
•   In Eindhoven kent hij vele mooie plekjes.
 
Als de zin een hulpwerkwoord en een voltooid deelwoord heeft, staat het voltooid deelwoord achter in de zin.
•   Hij heeft drie jaar in Eindhoven gewoond.
 
Als in de zin een tijdsbepaling en een plaatsbepaling staan is de volgorde: eerst de tijdsbepaling en dan de plaatsbepaling.
•   Hij woont al drie jaar in Eindhoven.

VERBINDINGSWOORD
De volgorde van zinnen hangt af van het verbindingswoord. Soms kun je de volgorde van zinnen veranderen.
•   Hij leest een boek en zijn broer kijkt televisie.
•   Zijn broer kijkt televisie en hij leest een boek.
 
Soms kun je de volgorde van zinnen veranderen maar verwisselen persoonsvorm en onderwerp van plaats als de hoofdzin als tweede zin komt.
•   Ze gaat naar het feest hoewel ze niet uitgenodigd is.
•   Hoewel ze niet uitgenodigd is, gaat ze naar het feest.
 
Soms kun je de volgorde niet veranderen.
•   Hij werkt in de tuin, want het is lente.
 
In de bijzin zet je het werkwoord op het eind van de zin. Als er ook een hulpwerkwoord is, zet je deze voor het voltooid deelwoord of infinitief.
•   Hij zegt dat hij zijn buurman goed kent.
•   Hij zegt dat hij zijn buurman goed heeft gekend.
•   Hij zegt dat hij goed kan voetballen.
 
De hulpwerkwoorden hebben, zijn en worden mag je ook achter het voltooid deelwoord zetten.
•   Hij zegt dat hij zijn buurman goed gekend heeft.